De zon ging al bijna onder. Kaya keek toe hoe haar grootvader de voorbereidingen trof voor het vuur. Al zo lang ze zich kon herinneren, zorgde hij er elke avond voor dat ze zich konden opwarmen aan de vlammen. Het werd winter, en in het laatste licht van de dag vielen de groeven in opa’s gezicht extra op. Ze leken alweer dieper dan gisteren. Niemand wist de precieze leeftijd van opa, maar allemaal zagen ze dat hij oud werd.
Opa keek op en wenkte Kaya met een haast onwaarneembaar knikje. Dit betekende dat de avond was begonnen. Normaal gesproken was dat Kaya’s favoriete deel van de dag, omdat haar grootvader dan begon te vertellen. Als het buiten donker was, en de dieren tot rust waren gekomen, sprak opa over vroeger, toen Hanya en hij nog werkten op een stuk land hier enkele tientallen kilometers vandaan. Het leven was niet gemakkelijk geweest, maar ‘de liefde was wat telde’, zei opa altijd.
Ze misten Hanya allemaal, maar spraken er nooit over. Urla, Kaya’s moeder, was een vrouw van uitzonderlijk weinig woorden. Ze had in heel haar leven nog nooit gezegd dat ze van iemand hield. Zelfs Kaya’s vader had ze het niet kunnen vertellen. Daarom vertelde Kaya elke dag, ’s morgens en ’s avonds, hoeveel ze van iedereen hield: haar grootvader, haar ouders, haar hond Gocho en zelfs alle paarden en schapen ging ze bij langs. Soms zocht ze het hele stuk land af om een dier te vinden. Ze vond dat niemand het verdiende het om vergeten te worden.
‘Het wordt een koude nacht’, mompelde opa. Hij legde een deken van schapenwol om Kaya’s schouders en streek het plat met zijn handen, die een beetje zwart waren geworden van een dag werken op het land. Kaya hield van koude nachten, omdat ze dan de sterren kon zien. Die lieten haar geloven dat er, ergens ver weg, nog een andere wereld was.
De vlammen rezen al hoog op uit de takken die ze vandaag verzameld hadden. Opa keek er tevreden naar. Meer dan zijn vuur en zijn hemel vol sterren had hij niet nodig. Meestal kroop Gocho ’s avonds tegen zijn benen aan: ook hij was met weinig tevreden.
Hoe graag Kaya ook wilde, het lukte haar niet om zoals hen te zijn. Als zij ’s nachts in de yurt lag, en met haar adem kleine wolkjes uitblies in de lucht, dan dacht ze aan een wereld hier ver vandaan. En aan de vrouw die op een dag was langsgekomen.
Het was zomer geweest en de lucht zo droog als het beekje waar enkele weken geleden nog volop water door had gestroomd. Kaya was alleen op pad gegaan. Het was haar zestiende verjaardag, iets meer dan een halfjaar geleden. Ze was weggelopen van haar familie om alleen te zijn en ongestoord te kunnen schrijven. In haar verhalen beleefde ze avonturen waar ze met niemand over sprak. Zelfs niet met opa. Ze was bang dat ze hem zou beledigen met haar verhalen over het huis van steen waar ze woonde met een familie die haar knuffelde.
Ze was net op haar plek in het hoge gras gaan zitten, toen ze plotseling een vrouw te paard haar kant op had zien rijden. Nieuwsgierig was ze rechtop gaan staan en voorzichtig had ze gezwaaid. De vrouw had vlak voor haar voeten haltgehouden. Ze had er zo anders uitgezien dan de mensen die Kaya kende: haar gezicht was veel minder rond en haar kleding eindeloos veel kleurrijker. Kaya had in heel haar leven nog nooit zo’n mooi persoon gezien. De vrouw stapte van haar paard af en lachte vriendelijk. In gebrekkig Mongools stelde ze zichzelf voor als Xin Li.
‘Kaya, ga je moeder eens helpen met het eten’, zei Kaya’s vader, die bij het vuur was komen te staan om zijn voeten op te warmen. Hij liep de hele dag rond op blote voeten, ook nu het winter werd.
Xin Li kwam uit China en trok te paard door de Mongoolse toendra. Kaya had al eens gehoord over China: daar stonden huizen zo hoog als de lucht en aten ze niet met hun handen maar met van die houten stokjes. Haar grootmoeder kon er zo prachtig over vertellen. Alles wat Kaya wist, had ze van haar geleerd.
Hanya had Kaya willen voorbereiden, wist ze nu. Na haar grootmoeders dood waren de opvliegingen erger geworden, maar nog steeds kon niemand ze voorspellen. De milde buien van haar vader konden zomaar ineens veranderen in een storm.
De Chinese vrouw was in dezelfde maand verschenen als Hanya was gegaan. Ze had vooral gesproken in haar eigen taal, en hoewel Kaya met haar verstand niet bij de woorden had gekund, was het aangenaam gaan tintelen in haar vingers en haar buik. Voor even was ze de pijn in haar ribbenkas vergeten.
‘Kaya, verdomme, luister naar me als ik praat!’ De stem van Kaya’s vader werd luider als hij dronk.
Toen de vrouw Kaya’s schrift had zien liggen in het gras, had ze zich omgedraaid naar haar paard, dat ondertussen gulzig stond te grazen. Ze had haar hand in een van de jute zakken gestoken die het dier droeg, en daaruit een potlood en een vel papier gehaald. Vastberaden was ze beginnen te tekenen. Kaya was er verlegen van geworden. Toen het af was, had de vrouw had zich naar haar paard omgedraaid, het papier dubbelgevouwen en het vervolgens aan Kaya gegeven. Kort daarna was ze weer vertrokken.
‘Kaya!!’ Kaya voelde een koude hand in haar nek. Ruw duwde haar vader haar in de richting van de yurt. Ze strompelde ernaartoe en nog half in gedachten verzonken opende ze het doek. Binnen was haar moeder bezig de kip voor te bereiden voor op het vuur. Urla ging ongestoord verder met haar bezigheden en leek het niet op te merken dat haar dochter binnen was gekomen.
Pas toen Kaya weer in het gras was gaan zitten, had ze het papier opengevouwen. De vrouw had niet alleen een prachtige tekening van haar gemaakt, maar er ook enkele biljetten bijgestopt.
De geur van gekookte rijst drong Kaya’s neusgaten binnen.
Ze wist niet precies hoeveel die briefjes waard waren, alleen dat het veel was. Die middag had ze getwijfeld om het voorval met haar moeder te delen, maar toen toch besloten dat dit haar geheim werd. Al zoveel weken en maanden liep ze er nu mee rond.
Na het eten bleven Kaya en haar grootvader als laatsten bij het vuur zitten. Vandaag was hij uitzonderlijk stil. Kaya durfde daarom ook niks te zeggen. Een tijd lang bleven ze samen zwijgend naar het vuur kijken. Het enige wat ze hoorden was hun ademhaling en de knisperende vlammen.
Plotseling legde opa een hand op Kaya’s knie. Ondanks alles had hij zachte handen.
‘Je ziet bleek’, zei hij. ‘Ligt er iets op je hart’?
‘Nee opa, ik heb het alleen wat koud’ antwoordde ze.
Weer was het voor een lange tijd stil. Ze wilde het zo graag vertellen.
‘Opa, waarom ben je altijd hier gebleven’? durfde Kaya uiteindelijk te vragen.
Opa bleef naar het vuur kijken. Zijn ogen, die zich in de loop der jaren tot dunne streepjes hadden gevormd, kneep hij nog iets verder samen.
‘Het is wie ik ben, kind. Ik ben mijn land en mijn dieren. Ik ben de zon die opkomt en de wind die door de bergen waait. Ik ben hier geboren en hier zal ik ook sterven’.
Er gleed een traan over Kaya’s wang. ‘Als je de zon bent, opa, ben je die dan overal’?
Opa keek haar aan en knikte.
Enkele uren later scheen het eerste licht de yurt binnen. Kaya stak haar hoofd naar buiten en zag dat het was beginnen te sneeuwen. De ijzige kou van de wind glipte al snel onder haar wollen vest. Er ging een rilling over haar rug. Na de winter zou de lente op haar wachten.
Nog een verhaal lezen? Binnenkort zal ik ze hier allemaal verzamelen.
Samen met mijn schrijfgroep heb ik ook een podcast waarin we elke week een verhaal delen!
Beeld: Ya Mayka
Ik kende het verhaal al maar zo mooi!!