Dit is hoe deel 1 eindigde:

De bus maakt een scherpe bocht naar rechts. Er klinkt getoeter. Ik probeer me er niet door te laten afleiden, want ik wil in dit verhaal blijven. In de wereld waarin ik je wél weer aantrof in die bar, of daar nooit had achtergelaten.

Het zal niet lang meer duren voordat ik woorden ga vergeten en me zal vergissen in gezichten. Ze zeiden dat het snel kan gaan, ondanks mijn leeftijd. Maar weet je, ik kan je altijd blijven schrijven. Als herinneringen overvloeien in fictie maak ik er zelf wel een verhaal van.

De bus stopt bij de voorlaatste halte. Het wordt tijd om mijn spullen te gaan verzamelen. Ik til mijn zware koffer alvast op. Alles wat ik ooit nog wil onthouden heb ik erin opgeborgen. Dan gaan de deuren voor de laatste keer open. Ik draai mijn hoofd om, waardoor de oordopjes uit mijn oren vallen. De muziek stopt. Er stapt een bekende in.

Even twijfel ik aan mezelf, maar het duurt maar een paar seconden. De man die instapt is de jongen van toen. Dat kan niet anders; hij is vrijwel niet veranderd. Terwijl hij mijn kant op loopt, verlies ik direct het vertrouwen dat de muziek me gaf. De stilte ontneemt de scenario’s in mijn hoofd van hun kracht. Wie ben ik om te denken dat hij me zal herkennen? En zelfs als hij me herkent, dat er een toekomst is waar we samen deel van uitmaken? Ik kan de bus nog uit, het verhaal hier sluiten. Ik kan deze herinnering gewoon bij de rest opbergen, in de koffer.

Dan gaan de deuren dicht. De man van mijn fantasie gaat zitten op de vrije stoel naast een oudere vrouw. Hij knikt naar haar en vervolgt dan zijn telefoongesprek. Ik vraag me af wat hij gaat doen, want wie bij de laatste halte uitstapt, komt voor de boot naar Gozo. Zou hij daar wonen?

Ik vraag me ook af wat ik zelf ga doen. Ik wist alleen dat ik naar Gozo wilde gaan, om daar de open eindes van mijn verhaal in te vullen. Ik moet denken aan het gesprek dat ik deze week had met mijn vriendin Rosalyn. We dronken thee zoals we vroeger wijn dronken. “Ik weet dat je van de wilde ideeën bent”, zei ze terwijl ze me doordringend aankeek. “Ik ken je niet anders. Maar nu, alleen, naar Malta? Zo kort na je diagnose en het gesprek in het ziekenhuis? Zou je niet eerst een plan maken?” Ze had een bezorgde blik op me geworpen zoals moeders dat doen. Sinds ze kinderen had, leek ze minder en minder op het avontuurlijke wezen dat ze was toen we samen de wereld over trokken.

Ik wist dat ze het goed bedoelde, maar het lukte me niet om rustig te blijven. “Niemand begrijpt dit, Roos, niemand weet waar ik in die klotewolken in mijn kop aan heb verdiend. Maar ik laat me niet zeggen wat ik wel en niet kan doen! Je snapt toch wel waarom ik niet kan wachten?” Ik klemde mijn handen rond mijn theeglas, zo hard dat mijn vingers er rood van werden. Rosalyn roerde met een lepeltje in haar glas, terwijl de suiker al lang was opgelost. Er viel een stilte zoals die alleen kan vallen als je elkaar al twintig jaar kent. Ik liep naar de keuken om chocola te halen.

Toen ik terugkwam, zag ik ineens dat Roos heel zachtjes huilde. Dat bracht me van mijn stuk: ik had zelf, sinds het gesprek met de arts vorige week, nog geen traan gelaten. Ik was eerder ontroostbaar kwaad op alles en iedereen. Vooral op hoe ik er voor mijn gevoel nu al niet meer toe deed: als ik zelf alles zou vergeten, waarom zou de wereld zich mij dan willen herinneren? Roos stond op om me een knuffel te geven. Ze zocht naar woorden, maar kon ze nergens vinden. Dus stonden we daar, minutenlang, als de personen die we ooit waren, maar nooit meer zouden worden.

De bus slingert verder over de zanderige weg. Het zicht wordt weidser en dat geeft ook wat ruimte in mijn hoofd. Ik ben hier met een reden, vertel ik mezelf. En Roos had gelijk, ik heb een plan nodig. In de bus is het te onrustig: misschien dat wat zeelucht me kan helpen.

We stoppen in de kleine haven, waar alles nog precies is zoals ik het me herinner. De kiosk waar ze kaartjes, cola en gedroogd fruit verkopen. De kinderen in uniform die les hebben op het grote eiland. De stoeltjes in de wachtruimte die zo ongemakkelijk zitten dat je beter kunt blijven staan. Dan zie ik hoe jij langs de kassa loopt en met een pas zwaait: je komt hier dus vaker. Als je uit het zicht bent, sluit ik aan in de rij. Wat moet ik je in hemelsnaam zeggen?

“Sorry”. Een meisje van een jaar of twintig tikt mijn schouder aan. “Is dit de rij voor de ferry naar Gozo?”. Ik glimlach en knik, terwijl ik een vlaag van jaloezie probeer te onderdrukken. Als ik aan de beurt ben, boek ik zonder twijfelen een enkele reis.

We kunnen meteen aan boord. De boot is niet groot, maar heeft wel een dek en een binnencabine. Jij loopt naar het dek, dus ik ga eerst binnen zitten. De geur van deze cabine zat nog in mijn systeem opgeslagen: een mix van muffe bekleding, oploskoffie en zeelucht. Ik ga zitten naast het meisje dat me daarjuist aansprak.

“Ben je op vakantie?” vraagt ze in het Engels. Op die vraag heb ik eigenlijk geen antwoord. “Een soort van”, zeg ik daarom maar. “Ik ben hier om… iemand te bezoeken. Om uit te zoeken hoe het had kunnen lopen”. Ik zie dat ze het niet begrijpt, maar wel nieuwsgierig is. “En jij?” Het meisje lacht met kuiltjes in haar wangen. “Ik volg een taalcursus in Valletta en heb een dag vrij. Ze zeiden dat ik Gozo niet mag missen”. Ik kijk haar aan. “Het is prachtig daar”, zeg ik, en dan beginnen we te varen.

De rit duurt ongeveer een halfuur, dus als ik iets wil doen, moet het snel gebeuren. Vijftien minuten nadat we zijn vertrokken sta ik op. Ik besluit eerst nog even naar het toilet te gaan om mijn gezicht in de spiegel te bekijken. Ik vraag me af hoelang het zal duren voordat ik hier de weg naar de wc niet meer kan vinden. “Niet nu”, spreek ik mezelf zachtjes toe. Ik maak mijn handen nat en wrijf ze over mijn wangen. Mijn gezicht is rood aangelopen en het water verkoelt mijn verhitte hoofd maar een heel klein beetje.

Dan stap ik het toilethokje uit en loop ik de trap op naar het dek. De wind waait met volle kracht door mijn haar. Iedereen denkt hier waarschijnlijk dat ik gewoon kom genieten van het uitzicht. Voorzichtig kijk ik rond en dan zie ik je, aan de andere kant van het dek, leunend tegen de reling. Het zonlicht op de golven weerspiegelt precies zo in je gezicht als ik het me had voorgesteld. Het geeft me vertrouwen.

Ik zet een paar passen jouw kant uit, maar dan ineens draai je je om. Shit. Snel duw ik mezelf tegen de reling. Mijn hele lichaam verstijft en ik dwing mezelf om naar de meeuwen te kijken.

Als ik mijn gedachten weer wat in beweging krijg, draai ik me om.

Ik zie je nergens meer.


Wordt vervolgd! (En ondertussen kun je altijd andere verhalen lezen of luisteren)

Beeld: Mike Nahlii